-
1 voter
voter [vottee]1 stemmen♦voorbeelden:voter à droite, à gauche • rechts, links stemmenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) goedkeuren, aannemen [dmv stemming]2) stemmen -
2 voter des crédits
voter des crédits -
3 affecter
affecter [aafektee]〈 werkwoord〉1 voorwenden ⇒ veinzen, doen alsof3 bestemmen ⇒ reserveren, toewijzen4 aanstellen ⇒ plaatsen, indelen5 treffen ⇒ aandoen, inwerken op♦voorbeelden:la grève affecte plusieurs usines • verschillende fabrieken worden door de staking getroffenv2) aanstellen (bij), plaatsen3) voorwenden
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский